Terug naar overzicht

Arbeidsovereenkomst of niet?

Op vrijdag 6 november 2020 heeft de Hoge Raad arrest gewezen over de vraag wanneer er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen. Dit arrest is baanbrekend omdat het hierdoor niet meer gaat om wat partijen hebben bedoeld, maar om hoe de feitelijke situatie is.

De feiten
De betrokkene is sinds 1 november 2009 werkloos en ontvangt vanaf 1 december 2012 van de gemeente een uitkering volgens de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente heeft in een besluit van 31 januari 2014 bepaald dat zij gaat deelnemen aan het traject ‘Participatieplaatsen’, uitgevoerd door het re-integratiebedrijf Amsterdam, Begeleiden en Detacheren. In het besluit staan ook algemene verplichtingen zoals zoeken naar betaald werk, bij het UWV werkbedrijf ingeschreven staan als werkzoekende. In april 2014 is er een plaatsingsovereenkomst getekend met als doel om de kansen op de arbeidsmarkt te verbeteren. De betrokkene heeft werkzaamheden verricht bij de interne servicedesk van Stadsdeel Centrum met behoud van haar uitkering. Naar aanleiding van voldoende medewerking aan het participatieproject ontvangt betrokkene een premie van €231,20. Na het einde van de eerste plaatsingsovereenkomst is er nog een plaatsingsovereenkomst getekend, waarna zij een premie van €233,90 ontvangt.

Oordeel van de Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat bij de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst de daadwerkelijke bedoeling van de partijen niet van belang is. Er zal slechts beoordeeld moeten worden of inhoud van de overeenkomst voldoet aan de wettelijke omschrijving van artikel 7:610 BW. Hiermee wordt er afgeweken van wat de Hoge Raad heeft geoordeeld in het arrest Groen/Schoevers. De Hoge Raad heeft in dat arrest geoordeeld dat er bij de beoordeling of er sprake is van een arbeidsovereenkomst juist wel gekeken wordt naar de bedoeling van de partijen.

Conclusie
Bij de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst wordt er alleen gekeken of de inhoud van de overeenkomst aan de wettelijke omschrijving van artikel 7:610 BW voldoet. Het is daarbij niet van belang of partijen de bedoeling hadden om onder de wettelijke regeling te vallen.

Gevolgen
Het gevolg van deze uitspraak kan zijn dat een werkrelatie sneller wordt aangemerkt als een arbeidsovereenkomst in plaats van een overeenkomst van opdracht. Een ZZP’er kan sneller als werknemer worden aangemerkt. Indien de overeenkomst voldoet aan de wettelijke omschrijving van artikel 7:610 BW kan deze worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Daarbij is het niet van belang of partijen de bedoeling hadden om onder de wettelijke omschrijving van artikel 7:610 BW te vallen. Ook al staat er expliciet in de overeenkomst dat er geen arbeidsovereenkomst wordt aangegaan, dan zal er bij de kwalificatievraag worden gekeken naar de inhoud van deze overeenkomst. Het komt erop aan of de overeenkomst voldoet aan de voorwaarden die in de wet staan om te kwalificeren als arbeidsovereenkomst. Of partijen de bedoeling hadden om onder de regeling te vallen is niet van belang.

Praktische tip
Neem in de overeenkomst tussen partijen op dat het niet de bedoeling is om een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW aan te gaan en werk uit op welke manier dat feitelijk wordt uitgevoerd. Het element gezag is het kenmerkende element voor de arbeidsovereenkomst waar in onze ogen de meeste ruimte zit. Houd daar dus rekening mee bij het opstellen van de overeenkomst en vooral bij de uitvoering van de afspraken tussen partijen.

Neem direct contact op