Terug naar overzicht

(BUITENGERECHTELIJKE) VERNIETIGING VAN ARBEIDSOVEREENKOMST WEGENS BEDROG

In deze zaak oordeelt de Hoge Raad dat een werkgever de arbeidsovereenkomst mag vernietigen op de grond dat die overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van bedrog door de werknemer. De werknemer had gelogen over diploma’s en lidmaatschappen van specialistenverenigingen, waardoor er sprake was van bedrog. De werknemer had namelijk de werkgever ertoe bewogen een arbeidsovereenkomst tot stand te doen komen door een opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling. Voor het slagen van dit beroep van buitengerechtelijke vernietiging is volgens de Hoge Raad, in tegenstelling tot de mening van het hof, niet vereist dat de arbeidsovereenkomst (vrijwel) geheel nutteloos is geweest.

De zaak in eerste en tweede aanleg De zaak in eerste en tweede aanleg

De werkgever vorderde het loon terug over de vijf maanden dat de arbeidsovereenkomst had geduurd. De rechtbank en het hof wezen dit verzoek af. Het hof heeft daartoe overwogen dat: (i) het in beginsel gesloten stelsel van het ontslagrecht niet in de weg staat aan buitengerechtelijke vernietiging van een arbeidsovereenkomst wegens bedrog, maar dat (ii) de bescherming van de werknemer als zwakkere partij in het arbeidsrecht wel doorwerkt in het privaatrechtelijke leerstuk van vernietiging, in die zin dat het hof als extra vereiste voor vernietiging hanteert dat de overeenkomst (vrijwel) geheel nutteloos is gebleken, (iii) weliswaar sprake was van bedrog aan de zijde van de werknemer bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst, echter (iv) niet vaststaat dat de arbeidsovereenkomst (vrijwel) geheel nutteloos is geweest.

Het oordeel van de Hoge Raad

Het wettelijk stelsel van het ontslagrecht staat niet aan de mogelijkheid van (buitengerechtelijke) vernietiging van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 3:44 BW in de weg, omdat dat niet strekt tot bescherming van een werknemer die bedrog pleegt bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst. Daarbij verdient opmerking dat (a) de rechter ingevolge artikel 3:53 lid 2 BW desgevraagd aan de vernietiging geheel of ten dele haar werking kan ontzeggen als de op dat moment al ingetreden gevolgen van de arbeidsovereenkomst bezwaarlijk ongedaan gemaakt kunnen worden, en (b) de in geval van vernietiging toepasselijke afdeling omtrent onverschuldigde betaling in Boek 6 BW ertoe strekt de wederzijdse verplichtingen tot ongedaanmaking van hetgeen onverschuldigd is betaald, toe te snijden op de feiten en omstandigheden van het voorliggende geval. Het hiervoor beschreven laat onverlet dat een beroep van de werkgever op vernietiging van de arbeidsovereenkomst wegens bedrog naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn (art. 6:248 lid 2 BW).

Hoewel in de literatuur soms wordt verdedigd dat voor (buitengerechtelijke) vernietiging van een arbeidsovereenkomst is vereist dat de arbeidsovereenkomst (vrijwel) nutteloos is geweest, en enkele feitenrechters dit ook hebben overgenomen, volgt die eis volgens de Hoge Raad niet uit artikel 3:44 lid 3 BW. Het kunnen slagen van een beroep op (buitengerechtelijke) vernietiging van de arbeidsovereenkomst wegens bedrog mag daarvan dus niet afhankelijk worden gesteld. Indien de arbeidsovereenkomst voordeel heeft opgeleverd voor de werkgever, kan daarmee rekening worden gehouden bij de toepassing van artikel 3:53 lid 2 BW en van de regeling vervat in de afdeling omtrent onverschuldigde betaling in Boek 6 BW.

Neem direct contact op