In de uitspraak van de Rechtbank Zeeland – West-Brabant van 21 augustus 2017 (ECLI:NL:RBZWB:2017:5504) oordeelt de kantonrechter over een ontbinding alsmede over de hoogte van de te betalen transitievergoeding aan de werknemer.
Oordeel kantonrechter
De kantonrechter stelt allereerst vast – voorzover van belang – dat er sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie tussen partijen. Dit wordt onder meer onderbouwd door het feit dat de werknemer ter zitting heeft verklaard dat hij niet verwacht dat hij in de toekomst nog kan terugkeren. Ook speelt het feit dat de werkgever heeft aangegeven dat zij de arbeidsovereenkomst wenst te beëindiging een rol. Aangezien de kantonrechter verder meent dat herplaatsing binnen een redelijke termijn niet in de rede ligt, zal de arbeidsovereenkomst worden ontbonden per 1 oktober 2017.
Bij de berekening van de hoogte van de transitievergoeding, is de datum van indiensttreding van de werknemer groot belang. De werkgever stelt dat uitgegaan moet worden van de datum 17 maart 2014. De werknemer stelt dat de indiensttredingsdatum 31 maart 2008 is, zijnde de datum dat hij in dienst trad bij de (mogelijke) rechtsvoorgangster van werkgever.
In de arbeidsovereenkomst van 17 maart 2014 is hierover het navolgende aangegeven:
‘Werknemer en werkgever stellen vast en komen overeen dat er geen sprake is van opvolgend werkgeverschap. Werkgever kan door partijen derhalve niet als opvolgend werkgever worden aangemerkt. Partijen stellen derhalve vast en komen overeen dat er geen sprake is van een voortgezet dienstverband in de zin van artikel 7:667 of 668a BW. Partijen zijn overeengekomen dat bovenstaande bepalingen dienen te gelden als een vaststellingsovereenkomst conform art. 7:900 BW, zodat de artikelen 7:900 BW ev. van toepassing zijn.’
De kantonrechter overweegt dat partijen zich bij een vaststellingsovereenkomst binden aan een vaststelling van de situatie. Tevens geeft de kantonrechter aan dat een dergelijke vaststellingsovereenkomst op vermogensrechtelijk gebied ook geldig is als deze in strijd is met dwingend recht.
De stelling van de werknemer dat deze overeenkomst in strijd zou zijn met de openbare orde (en daardoor niet geldig zou zijn), wordt – wegens onvoldoende onderbouwing – door de kantonrechter niet gehonoreerd.
De conclusie is dan ook dat de kantonrechter de stelling van de werkgever volgt en dat de datum van indiensttreding de datum van 17 maart 2014 betreft en niet de datum van 31 maart 2008.
Gevolgen
Door het opnemen van een dergelijke clausule via een vaststellingsovereenkomst kan de werkgever een aantal dienstjaren dat normaal gesproken via het leerstuk van opvolgend werkgeverschap mee zou tellen voor de berekening van het aantal dienstjaren uitsluiten. Dat kan een financieel voordeel opleveren in het geval er een transitievergoeding verschuldigd is.
Neem direct contact op